In 2017 bezocht ik een studiedag voor predikanten. Het ging die dag over de preek. De volgende open brief was mijn bijdrage tijdens een workshop over ‘missionair preken’. De brief is gericht aan een zoeker (iemand op zoek naar Jezus, geloof en kerk), gebaseerd op werkelijke ervaring.
Beste Michiel,
Predikanten die praten over preken,
kun je je daar iets bij voorstellen?
Deze vrijdagmiddag ga ik dat in Amsterdam doen:
dan komen 100 collega’s naar een studiemiddag.
Waarom zouden die 100 predikanten eigenlijk komen?
Elk van hen schrijft tientallen preken per jaar;
het is hun core-business,
valt er dan nog wat te leren?
Blijkbaar wel –
Ik schat in dat de meerderheid van die 100
preken knap lastig vindt:
tijdrovend, inspannend, ondankbaar.
Niet alleen in de samenleving is
‘een preek tegen iemand houden’
een gezegde met een negatieve inslag.
Zelfs dominees lijken in dat gezegde te zijn gaan geloven.
Wie durft nog te spreken in een wereld
waarin geen mens naar een ander luistert?
Wie zegt nog: ‘woord van de Heer’
in een samenleving die alleen nog in zichzelf gelooft?
Het trapje van de kansel is hoger dan ooit.
Daarom praten we over de preek,
vrijdagmiddag in Amsterdam.
Háást alsof de preek een probleem is:
een vraagstelling, object van studie.
Hoofdbrekens, kopzorgen, breinkraker.
Jaïrus
Je vraagt je natuurlijk af, Michiel,
waarom ik dit aan jou schrijf.
Eigenlijk is het simpel:
ik had gewild dat jij er vrijdag bij kon zijn.
Jij had ons dominees veel kunnen leren.
Te vaak praten wij in de kerk over mensen zoals jou,
en te weinig met hen.
Te vaak denken wij voor jou:
dat je een preek wel ouderwets zult vinden, autoritair of belerend.
Vrijwel nooit vragen we jou wat je er zelf van vindt.
In een foldertje van ons kerkverband
las ik dat jij ‘niet op kerkdiensten zit te wachten’,
en – ik citeer – ‘zeker niet in een kerkgebouw’.
Er stonden nog nét geen excuses van het kerkverband bij
dat kerken kerken zijn, of dat predikers preken.
Wie het ook bedacht, jij was het ongetwijfeld niet.
Want jij was op die ene zondagavond
zat je zomaar opeens in een kerkdienst.
Uit het niets was je gegaan –
zelf wist je eigenlijk niet eens precies waarom.
Later vertelde je mij:
‘Als ik appels wil, ga ik naar de groenteboer –
biefstuk haal ik bij de slager,
en als ik God zoek, dan ga ik toch naar de kerk?’
De preek was die zondagavond voor jou geen probleem.
Het was waarvoor je kwam.
En je blééf komen, wekenlang achtereen.
Als een stille getuige van Gods trouw.
Als een woordeloze bemoediging voor predikanten.
Want terwijl kerkmensen, dominees voorop,
de kerk beklagen alsof zij het niet-levensvatbare dochtertje van Jaïrus is,
sta jij al voor het vensterglas te turen of de Heer al in aantocht is.
sorry-dat-we-nog-bestaan-gevoel
Dankjewel, Michiel:
jouw onbevangenheid maakt ook mij onbevangen.
Ik geloof steeds meer
dat jij niet de eerste of de enige zult zijn,
die spontaan ons kerkgebouw inloopt,
om daar naar Jezus te komen zoeken.
En ik hoop maar,
dat predikers en kerkmensen snel genezen
van het ‘sorry-dat-we-nog-bestaan-gevoel’.
Dat doet niet alleen onszelf tekort,
maar ook jou –
en uiteindelijk ook God de Heer zelf.
Dat ga ik maar zeggen vrijdag, Michiel:
‘Laat de prediker preken –
frank en vrij getuigen van God.
Want niet alleen jij en ik zoeken, vooral Hij.
Dat is het geheim van de preek:
tot onze eigen verrassing
weet God ons steeds weer te vinden’.
Ik zal vrijdag m’n collega’s de groeten van je doen, Michiel.
Het beste,
Arjan Berensen