Er wordt in de kerk taal gebruikt die onnodige drempels opwerpt. Tijd voor zelfonderzoek
Artikel eerder gepubliceerd in Nederlands Dagblad, 10 februari 2018
Het voorstel voor een ‘kerk in gewone taal’, gedaan op Twitter, roept pavlovreacties op. Theologen staan in de rij om daar argumenten tegen aan te dragen. De eerste van hen zegt dat het evangelie wel eenvoudig is, maar niet simplistisch. Een ander betoogt dat het evangelie een mysterie is. Een derde stelt dat een zekere kerkelijke taal de plaats van het bijzondere ambt kan onderstrepen.
Deze argumenten zijn ook allemaal waar. Maar zijn daarmee kritische vragen naar de houdbaarheid van bepaalde kerkelijke taal voldoende beantwoord? Ik denk van niet.
Kerkelijke taal wordt onderdeel van kerkelijke traditie, en daarmee van kerkelijke identiteit. Dat is een menselijke neiging, maar niet in alle gevallen een geheiligde menselijke neiging.
Er gaat bijvoorbeeld niets van het evangelie verloren als een ‘kerkvoogd’ voortaan een ‘kerkrentmeester’ of zelfs ‘beheerder’ heet. Er wordt wél gewonnen aan communicatiekracht richting beginnende gelovigen, zoals zoekers en jongeren. ‘Voogd’ klinkt in hun oren namelijk bevoogdend, en daarom negatief. Toch ken ik legio kerken waar nog een ‘kerkvoogdij’ bestaat – dertien jaar nieuwe kerkorde met die nieuwe naamgeving erin ten spijt. De ongeheiligde menselijke neiging is hier dat mensen vasthouden aan vertrouwde begrippen, zelfs als de inhoud ervan nog door weinigen juist begrepen wordt.
kerkelijke kassen
Toen ik mijn dochter van zes onlangs vroeg wat een ‘kindernevendienst’ zou kunnen zijn, bleek uit haar reactie dat ze daarbij dacht aan een kerkelijk tienerprogramma voor de zonen van mijn zus (haar neven). En ik herinner mij, hoe ik als kind bij een collecte voor ‘kerkelijke kassen’ dacht aan paprika’s en tomaten.
Wie op een gemiddelde zondag eerlijk kerkelijke afkondigingen beluistert, weet dat er meer van dit type ‘kerkjargon’ is. Het zijn technische termen, ingesleten in het DNA van kerkgangers. Maar juist zulke technische termen verliezen gemakkelijk aan betekenis en beleving bij beginnende gelovigen, waaronder jongeren en zoekers. Maar ook bij ervaren gelovigen. Daarom is het onnodig, en zelfs schadelijk, zulk kerkjargon te verabsoluteren. Als onze eigen kinderen onze kerkelijke taal niet meer begrijpen, hoe zouden zoekers ons dan kunnen volgen? Kritische vragen daarover, gesteld door beginnende gelovigen aan het adres van ervaren kerkgangers, zijn heilzaam voor de kerk. Die mogen we beslist niet wegwuiven met een beroep op de hoogheid van het evangelie. In een aantal gevallen is kerkelijk sentiment eerder de reden voor het handhaven van kerkelijke begrippen dan het evangelie.
niet kinderachtig
Natuurlijk: ‘begrijpelijk’ is iets anders dan ‘simpel’. Kerkgangers hoeven niet kinderachtig benaderd te worden. Kerkelijke taal moet optimaal inhoudelijk zijn. En beginnende gelovigen hebben tijd nodig om zich geloofstaal eigen te maken, en dat kost tijd en moeite. Maar dat vaststellen is niet het eind van alle vragen, maar het begin.
vmbo
Ongeveer 70 procent van alle Nederlanders denkt op vmbo- of mbo-niveau. De trend is om rekening te houden met steeds minder taalvaardige Nederlanders. Overheden publiceren folders ‘in gewone taal’, bedrijven communiceren minder formeel dan voorheen, scholen houden rekening met leerlingen met leesproblemen. Maar de kerken houden vaak stug vast aan alle kerkelijke taal.
Soms lijkt het alsof begrippen uit de traditie van het kerkelijk leven (zoals kindernevendienst, nabetrachting, emeritaat) voor ons dezelfde principiële waarde hebben als bijbelse woorden zoals vergeving, verzoening en verlossing. Ik zie een spanning: kerken uit de Reformatie zijn zeer gehecht aan een Bijbel in hun eigen Nederlandse taal. Maar intussen lijken ze soms evenzeer gehecht aan zondagse mededelingen die vol staan van oud-Nederlands en leenwoorden uit het Latijn (votum, scriba, moderamen, classis).
Beseffen we wel hoe diep de taalkloof tussen kerk en wereld is, ook op punten waar daartoe geen inhoudelijke noodzaak bestaat?
Christus navolgen vraagt erom dat wij de taalwereld van de Bijbel leren kennen. Dat is een levenslang leerproces, waarin woorden voor de leerling voortdurend aan betekenis en inhoud winnen. Maar de taal van het evangelie leren kennen is iets anders dan ingewijd moeten worden in kerkelijk jargon. Het eerste is nodig, en heilzaam. Het tweede is overbodig, en pijnlijk.
dienen
Het onderscheid tussen inwisselbaar ‘kerkjargon’ en onopgeefbare geloofstaal is soms dun. Verschuift er iets als we in plaats van het woord ‘votum’ het woord ‘bemoediging’ gebruiken? Dat dilemma maakt dit debat spannend. Misschien is er angst ‘iets kwijt te raken’. Maar raken we óók niet iets kwijt als onze woordkeuze onbedoeld de drempel van de kerk verhoogt? Luister eerlijk naar hen die moeite hebben met onze kerkelijke taal. Het is bijbels het evangelie te communiceren in een taal die landt bij de hoorder. Laten de taalvaardigen van de kerken, predikanten voorop, Christus ook navolgen in zijn taalgebruik: helder in de boodschap, eenvoudig in de woordkeuze.
Helemaal eens. In onze kerk is een soort angstige kramp ontstaan om taalvernieuwend bezig te zijn. Alsof je daarmee afdoet aan de inhoud van de Bijbel en de prediking. Ik vrees dat juist door die angst en kramp het tegenovergestelde bereikt gaat worden.
[…] eerste alinea’s van de eredienst, tijdens de mededelingen van een kerkenraadslid, valt vaak veel kerkjargon: ‘de scriba’, ‘nabetrachting’, ‘consistorie’, ‘kerkvoogdij’. Ik denk dan terug aan […]